De gemeente Zaventem in Vlaams-Brabant vraagt anderstaligen die het Nederlands onvoldoende beheersen om een tolk mee te brengen als ze zich aan de gemeentelijke loketten aanbieden.
Volgens een bericht van deRedactie.be hangt de volgende mededeling in zes talen (Nederlands, Frans, Engels, Duits, Spaans en Arabisch) in het gemeentehuis:
De gemeente Zaventem is gevestigd in het Nederlandstalig taalgebied van België. Door wetten en decreten is het de bedienden tuchtrechtelijk verboden een andere taal dan het Nederlands te gebruiken met het publiek. Indien u het Nederlands niet voldoende machtig bent, verzoeken we u zich aan te bieden met een tolk.
Uit eigen ervaring weet ik dat er in het gemeentehuis van Dilbeek een soortgelijke mededeling hangt. Hiermee wordt het eentalige Nederlandstalige karakter benadrukt.
Ik kan alleen maar beamen dat Dilbeek en Zaventem gevestigd zijn in het Nederlandstalige taalgbied en dat de taalwet voorschrijft dat het contact tussen de overheid en de burger er in het Nederlands moet verlopen. Nochtans stelt de Vaste Commissie voor Taaltoezicht dat het zogenaamde hoffelijkheidsprincipe toegepast mag worden in de mondelinge communicatie met personen die onvoldoende Nederlands kennen. Dat betekent dat gemeentelijke ambtenaren zich geen zorgen hoeven te maken over tuchtrechtelijke maatregelen als ze burgers in een andere taal dan het Nederlands te woord staan. Omgekeerd betekent het ook dat anderstalige burgers het niet als vanzelfsprekend moeten beschouwen dat ze in hun taal worden aangesproken. De ambtenaren worden immers niet verondersteld andere talen dan het Nederlands te beheersen.
De Taalwetwijzer benadrukt dat de overheid in een aantal situaties de mogelijkheid heeft om van de basisregels af te wijken. Het gebruik van een andere taal mag echter niet tot een systematische meertaligheid leiden omdat de streektaal nog altijd de officiële taal blijft.
In de voorbije jaren hebben de Vaste Commissie voor Taaltoezicht en de adjunct van de gouverneur van Vlaams-Brabant een aantal adviezen uitgebracht waarbij het gebruik van een vreemde taal werd toegestaan buiten de reeds wettelijk voorziene uitzonderingsgevallen. In de meeste gevallen gaat het om vormen van schriftelijke communicatie tussen een overheid (of een overheidsinstelling) en de burger. Men kan dus veronderstellen dat dergelijke vormen van tegemoetkoming ook – en vanzelfsprekender – voor de mondelinge communicatie gelden.
Overheden en hun ambtenaren staan ten dienste van de bevolking. Een meertalige of anderstalige mondelinge communicatie tussen de overheid en de burger in de eentalige taalgebieden van België is wettelijk heel goed mogelijk en zou dat dus ook in de praktijk moeten zijn. Die praktijk is gebaseerd op principes van hoffelijkheid en gezond verstand. Twee eigenschappen waar we allemaal beter van worden, maar die tegenwoordig ook erg schaars zijn.
Natuurlijk moeten de principes van hoffelijkheid en gezond verstand van beide kanten komen. Anderstalige burgers die zich in een eentalig taalgebied komen vestigen moeten inzien dat het niet vanzelfsprekend is dat ze hun eigen taal in het contact met de overheid kunnen blijven gebruiken. In de privésfeer kunnen ze de taal gebruiken die ze willen, maar uiteindelijk zullen ze dus ook de lokale taal moeten leren.
Een gemeentebestuur kan aan zijn anderstalige burgers op een open manier duidelijk maken dat ze zich in een bepaald taalgebied zijn komen vestigen en dat ze verondersteld worden de lokale taal te leren. Misschien moet een dergelijke mededeling zelfs expliciet gebeuren, want niet iedereen is immers van deze wetgeving op de hoogte. De gemeente kan echter ook tonen dat ze begrip opbrengt voor de anderstaligheid van haar burgers en dat de mondelinge dienstverlening in bepaalde gevallen – bijvoorbeeld als de burger zich nog maar pas in de gemeente is komen vestigen – eventueel in andere talen dan de streektaal kan gebeuren.
Zelf ben ik ervan overtuigd dat men zich pas echt in een lokale gemeenschap kan integreren als men ook de lokale taal kent. Ook in persoonlijke relaties (en al helemaal in een intieme relatie) is de kennis van elkaars taal van groot belang. Ik merk dat in Brussel. Door mijn Antwerpse afkomst beheers ik het Frans (dat hoe dan ook een verbeterd schoolfrans is) in mindere mate dan het Nederlands en daardoor heb ik minder contact met Franstaligen, of verloopt het contact stroever. Ik kan mijn diepste gevoelens en complexe redeneringen niet op een voldoende diepgaande manier in het Frans tot uiting brengen. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor mijn buurman die Franstalig is. En dat is jammer. Ik heb dan ook veel respect voor de steeds zeldzamer wordende “echte brusseleirs” die zonder verpinken van het Frans naar het Nederlands of vice versa overschakelen.
Lastig als je in je eigen land niet overal de lokale taal kunt spreken. Vervelend als je niet met alle landgenoten even goed kunt communiceren door al die verschillende talen. In Nederland hebben we zulke problemen gelukkig niet. Wij zouden het ons niet kunnen voorstellen.